HA9
De 1A-Locomotieven met binnenliggende cilindersDe bouwwijze was grotendeels gelijk aan die van de B-Locomotieven met binnenliggende cilinders, Henschel en Backer & Rueb en kan representatief worden geacht voor de Nederlandse tramweglocomotief,zoals deze in de 19e eeuw werd gebouwd. De loopas (vooras) had kleinere wielen dan de drijfas. Het adhesiegewicht bedroeg ongeveer 2/3 van het totale gewicht, hetgeen bereikt werd door een bepaalde plaatsing van de assen. Weliswaar was de adhesietrekkracht zodoende iets groter dan men bij een ongekoppelde machine zou verwachten, maar toch was ze slechts gering en hierdoor was de locomotief alleen te gebruiken voor lichte trams op vlakke lijnen. De cilinders waren hellend onder de rookkast aangebracht binnen de draagraamplaten. De ketel was normaal uitgevoerd met ronde buiten-vuurkist. De standplaats van de machinist was links naast de ketel. De locomotieven waren oorspronkelijk van een condensor voorzien, welke bestond uit een aantal pijpen die op het dak waren aangebracht. De afgewerkte stoom die door de pijpen stroomde werd dan geheel of gedeeltelijk in de pijpen gecondenseerd door de erlangs stromende buitenlucht. Het condensaat vloeide terug naar de watertank. Met behulp van een driewegkraan kon de machinist de afgewerkte stoom naar verkiezing in de condensor of door de blaaspijp leiden. De condensor kon slechts korte tijd achtereen worden gebruikt, daar hij vooral bij de geringe snelheid in de steden spoedig heet werd en de stoom niet meer condenseerde. De condensatieinrichting is later verwijderd. HA9 voormalig IJSM12, Hohenz., fabr.n r. 230, gebouwd in 1883, in dienst gesteld in 1884 bij IJSM in 1915 bij NZHTM.
Voor de dienst op de lijnen van de MET, die een spoorwijdte hadden van 1067 mm, moesten de locomotieven gewijzigd worden. |